De telegrafie door zigtbare teekens heeft in den loop van weinige jaren eene volkomenheid bereikt, die men vroeger ter naauwernood voor mogelijk zoude hebben gehouden. Thans is de eerste schrede op den weg gezet om zelfs toonen, welligt eenmaal de werkelijke spraak, over groote afstanden voort te leiden met behulp der elektriciteit. De heer PH. REIS, onderwijzer in de natuurkundige wetenschappen te Friedrichsdorf, nabij Frankfort a. M., is het, die daarop het uitzigt heeft geopend. Reeds den 26sten October 1861 stelde hij de leden van het natuurkundig genootschap aldaar in staat, in de gehoorzaal de toonen te hooren, die in een 300 voet van daar verwijderd gebouw werden voortgebragt. De wijze, hoe zulks toen geschieddde , is nu beschreven in BÖTTGER’S Polyt. Notizbatt, 1863, no. 6. In de hoofdzaak bestond de toestel uit de volgende deelen. Een klein vierkant kastje heeft twee openingen, de eene, grootere, is bestemd om er de toonen in te zingen ; de andere, kleinere, aan de eerste tegenovergesteld, is bekleed met een zeer dun, strak gespannen vlies (een varkensdarm). Een vederend platina-strookje, ter zijde op het hout bevestigd, raakt in het midden dit vlies aan. Een tweede platinastrookje, mede aan het hout bevestigd, is aan zijn ander uiteinde voorzien van een stiftje, dat het eerste platina-strookje, daar waar het tegen het vlies aanligt, aanraakt. Beide deze platina-strookjes vormen nu de polen eener elektrische batterij, daaraan verbonden door lange draden. Een daarvan is spiraalsgewijs gewonden ter plaatse waar do toon moet worden overgebragt en in deze draadspiraal bevindt zich een dun ijzerdraad, dat met zijne beide, daarbuiten uitstekende uiteinden op twee steunsels op een zangbodem rust. Wordt nu een toon gezongen in de voorste opening van het kastje, dan geraakt het vlies daartegenover in trilling; deze trilling deelt zich mede aan het daarmede in aanraking zijnde platinastrookje. Daardoor ontstaan echter tijdelijke afbrekingen van den stroom , en deze hebben op hare beurt het gevolg, dat de ijzerdraad, die in de draadspiraal bevat is, in trilling geraakt, welke zich mededeelt aan den zangbodem, zoodat de toon waarneembaar wordt. De op die wijze voortgebragte toonen waren wel is waar iets zwakker dan de oorspronkelijke , maar het getal der trillingen en gevolgelijk de toonhoogte dezelfde. Sedert dien tijd is de inrigting nog verbeterd. In DINGLER’S Polyt. Journal, Bd. CLIX, p. 23, vindt men de beschrijving en afbeelding van eenen dergelijken , doch eenigzins gewijzigden toestel door V. LEGAT, inspecteur der telegrafen in Kassel. Hij getuigt, dat daarmede niet alleen melodiën, maar ook accoorden en zelfs duidelijk de vragende, uitroepende, verwonderende en oproepende toon worden overgebragt.