Onder dezen titel werd in een’ vroegeren jaargang van dit Tijdschrift (1862, bl. 121—127) over de suikerachtige zelfstandigheid gesproken, welke onder de bovengenoemde benamingen bekend is en zich, hetzij door inhakkingen of insnijdingen, hetzij door den steek van insekten, als uitzweetingen op den stam en takken of wel op de bladeren van eenige planten vertoont. Ter aanvulling van bovengenoemd stukje komt het mij niet onbelangrijk voor den lezers van het Album der Natuur kortelijk mede te deelen, wat de bekende pharmacoloog DANIËL HANBURY (Neues Repertorium für Pharmacie, Dl. XI, bl. 446 e. v.) aangaande eenige op de laatst gekoudeno wereldtentoonstelling voorhandene mannasoorten berigt: Onder de benaming van Diarbekir-Manna was eene eiken-manna ingezonden, herkomstig uit de omstreken van Diarbekir. Deze manna komt op de bladeren van dwergachtige eiken voor en wordt door de inborlingen verzameld, die haar, in de plaats van boter, als een toevoegsel bij hunne spijzen bezigen. Zij moet na eene nevelachtige weersgesteldheid zich in veel grooter hoeveelheid dan na droog en helder weder vortoonen. Deze manna is aangenaam van smaak.