De heeren C. F. KÖHLER en D. MOOJEN wz., te Oude Tonge, berigten mij, in dato 7 Junij, dat zij naar aanleiding van het over de waarneming van vallende sterren, op pag 4 en 5 van het bijblad van dit jaar medegedeelde, zich van tijd tot tijd met die waarneming bezig houden, en zeggen voorts: «Gisteren avond werd door ons een prachtig luchtverschijnsel waargenomen: een vuurbol met eenen glans, zeker vijf maal helderder dan dien van Syrius, en eene middellijn ruim drie maal grooter dan Venus. De glans nam van ’tontstaan af meer en meer toe. De lichtende streep, die het naliet, scheen hier en daar weder kleinere vuurbollen te bevatten, althans zij vertoonde enkele zeer vurige stippen. Onmiddellijk na ’t verdwijnen van ’t verschijnsel verdween zij. Het had plaats den 6 Junij, ongeveer 8 minuten over tienen op onze klok, die waarschijnlijk eenige minuten vóór den middelbaren tijd van Amsterdam was. Het ving aan ongeveer op 20 graden boven den horizon in ’t sterrobeeld de Weegschaal, en wel tusschen de twee helderste sterren van dit beeld, en bewoog zich van ’t Noord ten Oosten naar Zuid ten Westen, tot op enkele graden ten W. van de ster van ’t zelfde beeld, die met de twee genoemden een driehoek vormt. De lengte der zigtbare baan was ongeveer 10°.