In de verzengde luchtstreek bestaat de boom zelf als het ware niet. Hij heeft zijn eigen leven verloren in het leven van het geheel; hij is slechts één stofdeeltje in de groote massa der vegetatie, waarvan hij een deel uitmaakt. Een eik in Europa, zijne zware takken met rimpelige schors uitspreidende en zijne ontzaggelijke wortels in den opgespleten grond drijvende, de aarde bedekkende met ontelbare dorre bladeren, schijnt altoos onafhankelijk en vrij, ook dan wanneer hij omringd is van andere eiken, even als hij; maar de schoonste hoornen van een oorspronkelijk woud in Zuid-Amerika vertoonen zich niet afzonderlijk. De een in den andoren gewrongen, in alle rigtingen te zaâmgeknoopt, als door touwen, met lianen; half verborgen onder woekerplanten, die hen omstrengelen en hun sap drinken, schijnen zij geen eigen bestaan te hebben. De invloed der luchtstreek is dezelfde op de volkeren, als op den plantengroei: het is vooral in de gematigde luchtstreek, dat men den bijzonderen mensch uit het volk ziet uitsteken, den boom zich afzonderen van hot bosch. (RECLUS, la nouvelle Grenade, in Revue des Deux Mondes, Dec. 1859, p. 634.)