In een brief, geschreven door J. WEBSTER, gedagteekend Hohianga, Nieuw-Zeeland, 17 December 1863, vindt men het volgende: „De inboorlingen en oude kolonisten hebben bemerkt, dat de oorspronkelijke hier inheemsche vogels al schaarscher en schaarscher worden, en dat eenige soorten geheel verdwenen zijn. Vroegere zeevaarders spraken met verrukking van het heerlijk gezang der vogels in de wouden. Ik zelf kon daar ook van getuigen bij mijne eerste aankomst alhier. Op grond van persoonlijke kennis kan ik zeggen, dat het thans geheel anders is geworden. De vraag is: wat is de oorzaak daarvan? Ik houd het er voor, dat dit verdwijnen der vogels veroorzaakt wordt door de verwoestingen, die de gewone rat onder hen aanrigt. Ratten zijn hier overal, in den bodem, in den grond, hij het water en in het water. Inderdaad zijn ratten thans een ware plaag voor Nieuw-Zeeland geworden. De nesten van vogels worden overal ledig gevonden, beroofd gelijk zij worden door dat ongedierte. Ik ben er zelf getuige van geweest.” (Natural History Review, 1864, Januarij, p. 147).