De Sirocco in de Sahara-woestijn is genoeg bekend. Dat een dergelijke heete wind met overeenkomstige uitwerkselen ook elders voorkomt, blijkt uit cenc modedeeling van B. SILLIMAN in Americ. Journ. of Science and Arts, 1866, p. 202. Hij bevond zich op eene reis van Los Angeles in Californie naar het aan de Colorado gelegen fort Mojave. Op deze reis moet een uitgestrekte woestijn doortrokken worden: „Wij hadden” — zegt hij — „onze dekens uitgespreid om rust te nemen, toen wij ten 9 ure’s avonds een naderend gedruisch uit het zuiden vernamen, dat zeer geleek op dat der branding van de zee langs eene kust. Deze gelijkenis werd sterker, naar mate het gedruisch meer nabij kwam. Op eens gevoelden wij een wind, zoo heet als of hij uit een oven kwam en die een fijn zand medevoerde, dat de huid trof als ware het hagel. Te vergeefs zochten wij ons daartegen te beschermen door onze hoofden met de dekens te bedekken. Het drong door alles heen, vulde het haar, werd ingeademd door neus en mond, zoodat de tanden knarsten en de huid zich op het gevoel als schuurpapier voordeed, terwijl de drukkende hitte nog tienmaal onuitstaanbaarder werd door onze pogingen om het zand door middel van onze dekens buiten te sluiten. Het scheen een tijd lang als of wij levend zouden begraven worden onder het voortstuivende zand, doch na ongeveer een uur begon het geweld van den storm te verminderen, schitterende bliksemstralen en hevige donderslagen ten oosten van ons volgden, en, een uur later, ontstond een regenbui, die slechts weinige oogenblikken duurde, maar sterk genoeg was om mij naar de wagens te drijven om daar beschutting te zoeken. Bij het fort Mojave ondervonden wij eenen dergelijken storm, waarbij de luchttemperatuur tot meer dan 100° F. klom. De officieren van het fort verzekerden ons, dat zulke heete stormwinden soms met groot geweld gedurende eene geheele week blazen. Het is dan onmogelijk naar buiten te gaan. Menschen en dieren zouden gevaar loopen verloren te gaan, wanneer zij daardoor in de open woestijn overvallen worden, dewijl het dan niet langer mogelijk is den weg te zien, eene schuilplaats te bereiken en water te vinden, welk laatste trouwens reeds onder de beste omstandigheden moeijelijk genoeg is.”