De schier fabelachtig klinkende berigten van reizigers over de menigte van vogels op Spitsbergen zijn onlangs op nieuw bevestigd door den bekenden ornitholoog ALFRED NEWTON, die in 1864 Spitsbergen bezocht en in het door hem geredigeerde tijdschrift The Ibis daaromtrent het volgende mededeelt: „Nooit in mijn leven had ik zulke myriaden van vogels (vooral Mergulus alle Mergulus alle en Uria Bruennichii) gezien, als die, welke, elkander op den indrukwekkenden Alkenhoorn, gelegen aan den ingang van de IJs-fjord, en op de hoogten der daaraan grenzende rotsen, als het ware verdrongen. Hun geschreeuw bereikte het oor van uit die hoogte als een eentoonig gemurmel van onderling versmolten toonon, als het geluid van een ruischende beek, afgebroken door het korte geblaf van den poolvos of den schreeuw van eenige afzonderlijke vogels, die zich van de tallooze menigte verwijderd hadden en, vervolgd door roofvogels, vooral meeuwen (Larus glaucus) of door andere oorzaken naar eene geringere hoogte waren gedreven, welke echter nog ver boven onze standplaats verheven was. Op het afschieten van een geweer aan den voet van den rotsmuur volgde eerst gedurende eeuige sekonden eene doodelijke stilte, totdat de echo het geluid van het schot weerkaatst had. Toen zag men de vogels als een bijenzwerm, die gestoord wordt, opvliegen en de geheele lucht vervullen: Mergulus alle zonder verrekijker ter naauwernood zigtbaar, de Uria’s duidelijker te zien, maar door de groote hoogte tot stippen zamengekrompen. Toen zij over ons keen naar de zee vlogen, bereikte ons do holle ruischende toon der ontelbare in snelle beweging door de lucht slaande vleugels. Daarop keerden zij weder terug en het oproer werd luider dan ooit; waar te voren één vogel schreeuwde, schreeuwden nu tientallen, want de meeuwen namen de gelegenheid waar om de eijeren en jongen te rooven. Na omstreeks tien minuten begon dit razende geschreeuw te verminderen en ging allengs weder in het gewone verwarde gemurmel over. Maar het geheele tooneel laat zich onmogelijk beschrijven. Het zoude, naar ik meen, eene vruchtelooze poging zijn het getal dezer op de rotsen nestelende vogels te schatten. De admiraal BEECHEY verhaalt, dat hij in de nog noordelijker gelegen Magdalena-baai dikwijls een zwerm van Mergulus alle heeft gezien, welke naar eene ruwe berekening omstreeks 4 millioenen vogels telde. Dit schijnt bijna ongelooflijk, maar, te oordeelen naar hetgeen ik zelf gezien heb, kan ik dit niet voor overdreven houden.”