De groote vissoherij, voornamelijk op haringen en kabeljaanwen, heeft langs de geheele Noorwegensche kust plaats, van Stavanger af tot aan do Russische grenzen toe, over eene uitgestrektheid van 1200 zeemijlen. Alleen de haringvangst houdt 40,000 menschen bezig. Gedurende de haringsvangst van het vorige jaar (1866), welke op den 24sten Januarij begon, zijn tot den 24sten Februarij 720,000 vaten, elk vat van ruim 116 liters inhoud, gevangen geworden. De aankomst der haringen verkondigt zich door den zoogenaamden haringschijn of haringblik, bij de Noorwegers sideglimt geheeten. Men ziet dan van nit de hooge zee onmetelijke schoolen van visschen naderen, die hij het volk den naam van haringbergen dragen en die gevolgd worden van Dolfijnen en begeleid door ontelbare zeevogels. Ten einde nu de belanghebbenden oogenblikkelijk berigt daarvan te geven en de rigting mede te deelen, waarin de haringschoolen zich naar de kust begeven, zijn door de administratie ambulante telegraafstations ingerigt, die langs de kust zich bewegen. Zoodra de telegraaf het welkome sein overbrengt, snellen van alle zijden de visschers toe met netten, schepen, tonnen en zout, en mot hen opkoopers en handelaars; allen begeven zich naar de visscherijplaatsen. De bevolking der kust erkent zeer goed do gewigtige rol, welke de telegraaf hier tot hun voordeel speelt, en in die gevallen, waarin do vangst alleen door tusschenkomst van den telegraaf heeft kunnen geschieden, noemt zij do gevangen visschen telegraafharingen. ( Polyt. Journ., CLXXX, p. 485).