Dat de inademing van algensporidien, d. i. van de kiemkorrels van zoetwaterwieren, inderdaad als de naaste oorzaak van het ontstaan der tusschenpoozende koortsen in moerassige streken moet worden beschouwd, is in den laatsen tijd door LEMAIRE in Frankrijk en door SALISBURY in Engeland hoogst waarschijnlijk gemaakt. Reeds voor vele jaren was dit trouwens door CH. MORREN, hoogleeraar te Luik, opgemerkt. In het April-nummer van het Journal de Medicine de Bruxelles van dit jaar deelde dr. VAN DEN CORPUT mede, dat hij, nog student zijnde, herhaaldelijk bij zich zelf had waargenomen, dat, telkens wanneer in zijn slaapkamer algen en andere moerasplanten in een groot vat met water en modder geplaatst waren, hij een aanval van koorts kreeg. De redacteur, dr. HANNON, laat daarop volgen: Toen ik in 1843 te Luik studeerde, had professor MORREN mij zulk een geestdrift ingeboezemd voor de studio der zoetwater-algen, dat het venster en de schoorsteen van mijn slaapkamer vol stonden met borden gevuld met vaucherien, conferven, oscillarien, enz. Dikwijls sprak ik met den professor over mijne waarnemingen aan de algen verrigt, en telkens zeide hij: „Pas op tegen den tijd der vruchtvorming, de algen-sporidien geven de tusschenpoozende koorts; ik zelf heb het ondervonden, telkens wanneer ik ze van te nabij bestudeerd heb.” Daar ik echter mijne algen in zuiver water kweekte en niet in het water der slooten, waaruit ik ze verzameld had, hechtte ik geen gewigt aan deze waarschuwing. Dit bekwam mij slecht. Een maand later, in den tijd der vruchtvorming, begon ik te rillen, mijne tanden klapperden, ik had de koorts. Zij duurde zes weken. Toen ik, genezen zijnde, professor MORREN weer zag en hem verhaalde wat er gebeurd was, zeide hij: „Ik had het u wel gezegd, gij zijt niet de eerste, dien ik op die wijze de koorts heb zien krijgen.”