Dat boomen 1000, 2000 jaren oud kunnen worden, is bekend. Daar dit gevoelen echter voor een deel op berekeningen steunt volgens de dikte der boomen in vergelijking met de dikte van den jaarlijkscheen aanwas derzelfdo soorten ¹) en men juist niet bepaaldelijk 2000 jaarkringen aan éénen stam geteld heeft, is het niet onbelangrijk aanteekoning te houden van tellingen, die werkelijk hebben plaats gehad. Om die reden deelen wij aan de lezers van het Album mede, dat in de Comptes rendus van de Fransche Akademie, deel 63, no. 1, overgenomen in de Botanische Zeitung van 1866, p. 348, zoodanig berigt voorkomt, afkomstig van EDMUND DE LA RUE, die in Kalifornie op de vooraf wel geëffende dwarsche doorsnede van een door storm afgebroken stam van eene oude Wellingtonia of Sequioa gigantea, (waarover men zie het Album der Natuur, 1859, bl. 321—322 en 1862, bl. 224,) op een strook papier de jaarkringen heeft afgeteekend en door telling een cijfer verkreeg van 1234 jaarkringen in een stam, die, op 6 voeten hoogte van den grond een omvang had van 26 voeten, 5 duimen en 9 lijnen, Engelsche maat. Hij maakt uit deze telling op, dat vele berigten uit Amerikaansche Dagbladen, die van eenen ouderdom van eenige duizenden jaren spreken, zeer overdreven zijn. Dat overigens boomen zeer oud kunnen worden, laat zich zeer goed begrijpen uit de omstandigheid, dat de meest noodige deelen van een boom jaarlijks geheel nieuw worden voortgebragt, namelijk de wortelvezels, die de sappen uit den grond inzuigen, het jonge hout, waardoor die sappen in den stam opstijgen, de bladen, waarin zij tot voedende sappen verwerkt worden en een laag bast, waardoor die voedende sappen nederdalen om de bestaande deelen te onderhouden en nieuwe te vormen.