Op de noordkust van Groenland, te Atanakerdluk, onder den 70sten graad N.Br., wordt een overvloed van fossile planten gevonden in zulk eenen toestand, dat men daaruit met zekerheid besluiten mag, dat die planten niet daarheen door zeestroomen vervoerd zijn, maar op de plaats zelve geleefd hebben. OSWALD HEER, reeds met roem bekend door zijne onderzoekingen der Zwitsersche flora en insektenfauna van het miocene-tijdperk, heeft deze Groenlandsche fossile flora tot een onderwerp van zorgvuldig onderzoek gemaakt en haar beschreven in een verhandeling, getiteld; Ueler den versteinerten Wald von Atanakerdluk in Nordgrönland. Hij heeft daarin 66 soorten beschreven, waarvan 18 ook behooren tot de miocene formatie van midden Europa. De meest voorkomende zijn Sequoia Langsdorfii, Taxodium dubium, Phragmites oeningensis, Quercus Drymeia, Planera Ungeri, Diospyros brachysepala, Andromeda protogaea, Rhamnus Eridani en Juglans acuminata. Andere, zooals Sequoia Couttsiae, Osmunda Heerii, Corylus Mac quarrii, Populus Zaddachii, Hedera Mac Clurii enz. zijn nog niet in Europa aangetroffen.