De klokvogel (Bell-bird, Campanero), ook wel de Aambeeld-vogel (Anvil-bird) genoemd, is zijn naam verschuldigd aan zijn zonderling stemgeluid, dat de verwondering wekt van elk, die het voor het eerst hoort. Het gezang van den klokvogel begint met een scherpen , doordringenden schreeuw , die overeenkomst heeft met het geknars van het metaal op het aambeeld en dan opgevolgd wordt door eene reeks van helder klinkende toonen , met zoo regelmatige tusschenpoozen als die der slagen met den hamer van een smid. Deze vogel, bij de natuurkundigen bekend onder den naam van Chasmorhynchus nudicollis, bewoont de keerkringsstreken van Zuid-Amerika, bepaaldelijk Guyana. CH. WATERTON spreekt er, in zijne Wanderings , op de volgende wijze over: „Zijne stem is krachtig en trillend als het geluid eener klok en men kan hem tot op drie E. mijlen afstands (bijna een uur gaans) hooren, te midden der uitgestrekte woestenijen, welke hij bewoont. Gewoonlijk is het op den verdroogden top van een ouden moerbezieboom, bijna buiten het bereik van een schot, dat men den Campanero ontdekt. Van al de bewoners van het oorspronkelijk woud is er geen, welks zang zoo zeer de verbazing wekt als die van den klokvogel. Evenals het meerendeel zijner gevederde verwanten, laat hij zich des morgens en des avonds hooren, maar ook nog wanneer de middagzon schier alle andere bezielde wezens doet zwijgen, weergalmt het bosch van zijn gezang. Het begint met een schreeuw , gevolgd door eene stilte, die ongeveer een minuut duurt; dan volgt weder een schreeuw, met een nieuwe tusschenpoos enz. Nu houdt hij gedurende zes tot acht minuten op, om weder met een nieuwe reeks van scherp afgebroken geluiden te beginnen.”