Den 5 Mei 1867 was dr. C. COLLINGWOUD, getuige van een zeer opmerkelijk verschijnsel. Hij bevond zich op een schip op 25° 19' Z.Br, en 54° 13' O.L. Het weder was schoon en helder en er woei een zachte bries. Op het dek zittende, zag hij echter uit het Z.Z.O. een regenbui naderen; het was ongeveer half een en de zon stond dus in het N.N.W., juist tegenover de naderende bui, waarop zich weldra een lage regenboog, van 12°— 15’ hoogte, vertoonde. Terwijl hij daarnaar staarde, werd zijne aandacht getrokken door een geelachtig schijnsel aan den horizon, juist onder het middelpunt van den boog, hetwelk, ofschoon zeer zwak, toch eenig verband scheen te hebben met de bui of met den regenboog. Allengs nam dit schijnsel in glans toe en scheen zich toen over het water te verspreiden, zich vertoonende als een wolk van rood stof, die boven de zee hangt. Eenige minuten later was de lichtglans van dit verschijnsel nog zeer vermeerderd; prismatische kleuren werden er aan zigtbaar; het verspreidde zich al verder en verder over de zee, naar het schip toe en nam ten slotte de gedaante aan van een schitterenden horizontalen boog, die op de zee lag, met zijn top juist aan den horizon rakende, terwijl zijne beenen schenen to verdwijnen op den halven afstand tusschen het oog en den horizon. Naar gelang de horizontale boog in lichtglans toenam, verzwakte allengs die van den eerst waargenomen vertikalen boog, en toen eerstgenoemde zijn hoogsten glans had bereikt, was laatstgenoemde verdwenen.