BAKER heeft in zijn werk: The Nile Tributaries of Abyssinia and the Sword-hunters of the Hamran-Arabs eene eigenaardige handelwijze beschreven, welke de genoemde Arabieren bij de jagt op elefanten aanwenden en die hoofdzakelijk daarin bestaat, dat zij met groote behendigheid en even groot levensgevaar het wegrennende dier de pezen der achterpooten met hunne zwaarden doorhakken, zoodat het dan natuurlijk niet meer loopen kan en ter aarde stort. Men heeft er op gewezen, dat reeds BRUCE hetzelfde berigt, en dat het daarom waarschijnlijk is, dat BAKER de reizen van dezen niet gelezen heeft. Die soort van elefantenjagt is echter reeds veel vroeger geschilderd geworden, en wanneer zij ook in den loop des tijds eenige veranderingen moge hebben ondergaan, zoo is zij toch in het wezenlijke dezelfde gebleven en heeft zich alzoo eene zeer lange reeks van eeuwen bij de bewoners van dat land gehandhaafd, — ook omdat men aannemen mag, dat zij reeds lang vóór den tijd van den zoo dadelijk te noemen berigtgever in gebruik zal zijn geweest. Die berigtgever is AGATHARCHIDES, die in de tweede eeuw vóór Christus eene beschrijving der Roode Zee vervaardigde, — en ofschoon wij dat boek niet meer bezitten, zoo bevinden zich toch uittreksels daaruit in het Myriobiblon van PHOTIUS, waaruit ik de tot ons onderwerp betrekkelijke plaats hier laat volgen: Nadat AGATHARCHIDES de oeverbewoners van den Astabaras (Atbara, Takazze in Abyssinië) en dan nog twee naast deze wonende volken besproken heeft, gaat hij (ed. BEKKER, p. 4526, 8 ff) aldus voort: „Achter de laatstgenoemden, maar ver van hen verwijderd en meer westwaarts, wonen lieden, die hun levensonderhoud winnen door de elefantenjagt. Sommigen van hen namelijk stijgen op hoornen en letten, daarop zittende, wel op, wanneer de elefanten voorbij komen. Dan pakken zij met de handen den staart eens elefants aan, terwijl zij zich met de voeten op het linker been van het dier steunen, houwen dan met een bijzonderen daartoe geschikten bijl, dien zij in gereedheid houden, de pezen van den regter kniekuil door, waarbij zij met hunne krachten met de eene hand toeslaan en met de andere den staart vasthouden, daar hun leven op het spel staat; want hier is het dooden of gedood te worden; een andere uitweg uit dezen toestand bestaat niet. Zoodra nu het dier ten gevolge der wond en van het bloedverlies neêrgevallen is, ijlen de jagtgenooten toe, en nadat zij uit de achterdeelen van het nog levende dier het vleesch hebben gesneden, vergasten zij zich daarop, terwijl de elefant, door pijn overweldigd, de vreesselijkste doodsmarten lijdt.” Zoover PHOTIUS, die dan nog de overige wijzen van elefanten te jagen beschrijft, die bij dat volk in gebruik zijn. Er is geen de minste twijfel aan, of er is hier spraak van dezelfde landstreek, waarover BRUCE en BAKER schrijven. De bevolking er van is zeker sedert den tijd van AGATHARCHIDES veranderd, want de Arabieren zijn gekomen in de plaats der vroegere bewoners of hebben zich althans met dezen vermengd. Welligt is aan hen en aan de door hen ingevoerde paardenteelt de wijziging toe te schrijven, dat tegenwoordig een ruiter zich door den elefant laat vervolgen, terwijl een andere jager te voet van achteren de pezen van het dier met zijn zwaard tracht door te houwen.