PIETER VAN DEN BROECKE, die het eiland Mauritius omstreeks 1617 bezocht, heeft naast de afbeelding van den Dodo nog die van eenen anderen vogel gegeven, met een afgerond ligchaam, zonder vleugels en met een langen spitsen, benedenwaarts omgebogen snavel. Een Eransch reiziger, FRANÇOIS CAUCHE, die in 1628 op Mauritius was, spreekt van aldaar voorkomende „roode hoenders mot een snippenbek.” Eindelijk is door den predikant J. HOFFMANN, die van 1673 tot 1675 op Mauritius zijn verblijf hield, ook gewag gemaakt van troepen roode vogels van de grootte van een hoen, die niet konden vliegen, maar zeer snel loopen, doch zoo weinig vreesachtig waren, dat zij zich met stokken lieten doodslaan. Deze oude berigten van het vroeger bestaan van een thans uitgestorven vogel op Mauritius zijn onlangs door twee ontdekkingen nader toegelicht. De heer FRAUENFELD heeft namelijk in eene in de bibliotheek van don keizer van Oostenrijk bewaarde verzameling van tockeningen de afbeeldingen van twee vogels gevonden, waarvan de een do Dodo is, terwijl de andere blijkbaar dezelfde soort is als waarvan door VAN DEN BROECKE het eerst gewag is gemaakt. Uit de teekening blijkt, dat deze vogel wecke, zijdeachtige, voor het vliegen ongeschikte vederen had en dat deze gelijkmatig rood waren. De tweede, hierop betrekking hebbende ontdekking is die van een poot en van een bijna volkomen snavel, welke op Mauritius gevonden zijn in hetzelfde moeras, waarin ook talrijke overblijfsels van den Dodo zijn aangotroffen. Zij zijn onderzocht door A. MILNE EDWARDS, die daarover den 12den April j.1. eene mededeeling heeft gedaan aan do Fransche akademie, waaruit blijkt, dat die vogel, waaraan hij den naam van Aphanapteryx Broeckii heeft gegeven, tot de groep der Rallidae heeft behoord, d. i. nabij de waterral, het waterhoen, het purperhoen enz., moet worden geplaatst.