Het is bekend, dat de Bavianen in Zuid-Afrika bij groote troepen van de gebergten afkomen om de graanvelden te plunderen. Het terrein wordt dan eerst door een aanvoerder der bende bespied, die, als hij niets verdachts bemerkt, door een gillenden kreet het sein tot den aanval geeft. De Zuid-Afrikaansche boeren hebben op hunne graanvelden kleine wachthuisjes opgerigt, waaruit zij de ongenoode gasten beschieten en verdrijven. Zoodra echter de Bavianen bemerken, dat er personen in het wachthuisje zijn gegaan, komen zij niet en wachten een gelegener tijd af. De boeren, steeds er op uit om de roofzuchtige dieren eene gevoelige les te geven, bezigen daartoe eene list, die gegrond is op hot beperkte rekenvermogen hunner vijanden. De Bavianen toch kennen zeer goed het onderscheid tusschen enkel- en meervoud, hun telvermogen gaat echter niet hooger dan twee. Gaan nu twee boeren in liet huisje en een weder daaruit, dan begrijpen de Bavianen, dat er één boer is ingebleven en komen niet. Gaan er echter drie in en twee er weder uit, dan denken zij, dat er niemand in het huisje gebleven is en loepen argeloos in het verderf. Deze bijzonderheid is mij van eene zeer geloofwaardige zijde medegedeeld.