Wij kennon in het dagelijksch leven tweederlei soort van gedroogde pruimen, beide verscheidenheden van Prunus domestica, en wel vooreerst de gewone, welke meest uit Duitschland aangevoerd, doch welke ook enkel hier te lande gevonden worden. Dit zijn eigenlijke gedroogde kwetsen, dat is die verscheidenheid der pruim, welke langwerpig is en naar beide uiteinden toe versmald, zeer hard van vleesch, voor het gebruik, versch, weinig geschikt en daarom gewoonlijk alleen om in te maken en te droegen aangewend. De betere soort van gedroogde pruimen is bekend onder den naam van pruimedanten , eene verbastering van het Fransche prune d’ Agen ¹) , zoo naar de stad van dien naam en ook wel prunier d’Ente of Robe de Sergent genoemd. In het zuiden van Frankrijk is deze soort van vrucht van groot aanbelang. De Revue horticole van 1869, p, 126—128 en 218—219 deelt daaromtrent eenige niet onbelangrijke bijzonderheden mede. In het departement Lot-et- Garonne worden jaarlijks 12—15 millioenen franken, alleen in deze vruchten, omgezet. Honderden vrouwen zijn gedurende 3 of 4 maanden dagelijks bezig met het uitzoeken der pruimen en een aantal houtwerkers in wit hout en kuipers maken het vaatwerk om de gedroogde pruimen naar alle oorden der wereld te verzenden. Goed behandeld, blijven zij zeer lang goed en worden dan ook steeds tot hooge prijzen verkocht; tengevolge waarvan de kultuur dezer pruimen in de laatste tien jaren aldaar bijna verdubbeld is. Zij is echter niet alleen beperkt tot genoemd departement, maar zij bloeit ook in de aangrenzende streken. In een blein plaatsje, Cassaneuil, is een handelshuis, dat jaarlijks voor 3 of 4 millioenen franken zaken doet, alleen in deze soort van vruchten. Elk landbouwer kan, ook op kleine schaal, deze vrucht kweeken en is van een goeden afzet verzekerd, daar zij steeds goede prijzen geldt en de kweeker, bij eene goede drooging der vruchten, aan geen tijd van verkoop gebonden is. Deze boomen wassen het best in kalkachtige leem- of kleigronden, vooral zoo deze eenigszins hellende zijn. Zij worden meest in de wijnbergen geplant in rijen, die 15—20 meters van elkander verwijderd zijn en elke boom in de rij op een afstand van 6 à 10 meters. Zij worden het best geënt op den zoogenaamden myrobolaan-pruim, zorgvuldig gesnoeid (dat bij gewone pruimen doorgaans minder noodig is) en de aarde aan den voet der boomen geregeld alle 1 of 2 jaren vernieuwd. Die kosten worden door een ruime opbrengst rijkelijk vergoed.