Australië, dat land van wonderen, zegt de Cosmos (Jan. 1870, bl. 56), naar aanleiding van een berigt in het Amerikaansche (!) tijdschrift the Canadian naturalist, Australië telt onder zijne merkwaardigheden ook wandelende steenen. Dit zijn afgeronde keisteenen van de grootte eener erwt of grooter, tot een middellijn van meer dan twaalf centimeters, die op den bodem van komvormige holten in een dorre landstreek worden gevonden. Als men eenige daarvan op een gladde tafel of eenige andere gladde vlakte op een afstand van eenige decimeters van elkaar plaatst, dan geraken zij aanstonds in beweging en houden niet op voor zij als eijeren in een nest nevens elkander liggen. Plaatst men nu een daarvan op een afstand, zij het ook van omstreeks negen decimeters van de overige, dan beweegt hij zich dadelijk weder naar deze toe. Op grooteren afstand, van twaalf of vijftien decimeters b.v., blijft zulk een steentje rustig liggen. Ziedaar dus de onkunde en ligtgeloovigbeid, die het Canadesche blad bij zijne lezers vooronderstelt, in decimeters uitgedrukt. Negen, maar niet meer!