Theorie der kometen. — Veel aandacht heeft in den laatsten tijd de nieuwe theorie getrokken, welke TINDALL gegeven heeft van de vorming van den staart der kometen, waartoe hij geleid werd door zijne bekende proeven over de vorming van lichtende dampen bij den doorgang van zonlicht op elektrisch licht. Bij eene eenigszins naauwkeuriger toetsing van deze theorie aan de verschijnsels zelve, die de kometen aanbieden, blijkt echter alras, dat zij onhoudbaar is en geenszins geschikt om daarvan rekenschap te geven. Veel beter voldoende is de door LINDER ontwikkelde theorie. Deze berust alleen op de algemeene aantrekkingskracht en den weerstand, dien de ether aan de beweging van de kometen-stof biedt. Hij toont aan, dat het gevolg der aantrekkingskracht van de zon, uitgeoefend op de zeer ijle stof, waaruit een komeet bestaat, eene uiteenzeting van deze in de rigting van den radius vector moet zijn. Hierdoor ontstaat een of wel twee staarten. De uiteenzetting, met andere woorden de lengte van den staart, neemt toe, naar gelang de komeet het perihelium nadert. De weerstand van den ether heeft ten gevolge, dat de staart eene helling heeft naar de streek, vanwaar de komeet komt en dat hij somtijds eene duidelijke kromming aanneemt. (l'Institut, 1869 , p. 324).