In het tijdschrift “the Leisure hour” voor Februari 1870, mij in April van dat jaar in Indie ter hand gekomen, komt een artikel voor onder het hoofd “Instinct and reason”, waarin de schrijver tracht uit te maken of dieren bestuurd worden enkel door eene natuurlijke aandrift, dan wel, of er eenige mate van redelijk denkvermogen bij hen werkt. Hij beproeft het onderscheid van de drijfveer tot handelen aan te toonen tusschen een ezel, die, in een storm over boord geworpen, den wal bereikt en, na een weg van mijlen ver te hebben afgelegd, zijnen stal weder vindt, en den hond, die, in een door Sir Walter Scott bezongen geval, gedurende drie maanden het onbegraven lijk zijns meesters bewaakte. Dit gaf mij aanleiding tot de vermelding van een onder mijne oogen betoond blijk van genegenheid en gehechtheid van een dier aan zijnen meester, sterker en treffender dan een waarvan ik ooit gehoord of gelezen heb, en hetwelk door de barbaarsche wreedheid, die er de oorzaak van was, mij onuitwischbaar in het geheugen is geprent. Of nu de mededeeling van die oorzaak hier al of niet noodig is, mag een punt van opinie zijn; wat mij betreft, ik gevoel een behoefte haar in mijn verhaal in te weven.