Een onzer lezers schrijft ons het volgende: “Ik woonde niet op het land, maar in de stad, toen voor eenige jaren mjj een merkwaardig blijk van vogelgeheugen voorkwam, dat ik de vrijheid neem mede te deelen, omdat ik een trouw lezer ben van het Album der Natuur. Mijne werkkamer kwam uit op een vrij grooten tuin met twee openslaande ramen, waarvoor aan de buitenzijde bloemhekken waren geplaatst. Mijne kinderen hadden een sijsje den winter over gehouden, en toen nu het voorjaar kwam en de lucht zoo zacht werd en de zon zoo uitlokte, werd de sijs bij mij in het hekje gezet. Dit duurde eenige dagen, en om haar toen nog meer van de lucht en het voorjaar te doen genieten werd het deurtje opongezet. Niet lang duurde het of de sijs was gevlogen. Het kooitje bleef staan; “onze sijs komt vast terug”, en met dat goede geloof werd gezorgd, dat het deurtje niet kon toewaaien. En toen het avond was, kwam “onze sijs”. De deur ging toe en de kooi naar binnen; het was “’snachts zoo koud voor ’m als de zou weg was”.