In de vorige aflevering deelde ik eenige bijzonderheden mede nit het leven der Ooievaars, waargenomen in ons eigen vaderland en wel op het Geldersch Spijker te Arnhem. Mag ik in deze den welwillenden Lezer uitnoodigen mij naar Koerland te vergezellen, dat is een der Oostzee-provinciën van Rusland, en wel bepaaldelijk naar Linden, alwaar Pastor SCHULTZ gedurende 35 jaar in de gelegenheid was, het leven van een paar ooievaars zeer nauwlettend gade te slaan? In 1835 gaf hij de verschillende bijzonderheden, die hij had verzameld, in het licht, maar juist doordat het stuk in de Lettische taal was geschreven, werd het slechts weinig bekend. In 1867 gaf Pastor J. H. KAWALL er eene vertaling van in het Duitsch, die in het Bulletin de la Sociéte Impériale des Naturalistes de Moscou werd opgenomen. De bijzonderheden ons daarin meêgodeeld zijn zoo belangrijk, dat ik met vertrouwen ze onder uwe aandacht durf te brengen. Pastor SCHULTZ heeft steeds veel belang gesteld in zijn naaste buren, de ooievaars, die met elk voorjaar, in de weide, vlak bij de pastorie, hun zomerverblijf kwamen betrokken. De tijd hunner komst wisselde af tusschen 14 Maart on 4 April. Het nest was gebouwd op een ouden, hollen eik, en wie weet hoe veel jaren het al telde. Ieder jaar had het mannetje het wat opgeknapt en gezuiverd. Hij toch kwam altijd eenige dagen vooruit om het nest na te zien. Dan wierp hij een en ander uit, dat er niet in behoorde, bracht nieuwen voorraad aan, en, als hij daarmeê gereed was, zich wat had verkwikt en was uitgerust van al de vermoeienissen der verre reis, dan vloog hij na eenige dagen weer weg, misschien wel om aan zijn wijfje bericht te brengen en haar uit te noodigen tot hem te komen. Althans spoedig zag men haar dan verschijnen, en begonnen zij het nest te bewonen.