De sterrekundige STRUVE, sprekende van een ster, die Procyon zou begeleiden, maakt van de mogelijkheid melding, dat het zien van dezen geleider waarschijnlijk op een gezichtsbedrog berust, en deze meening wordt door BERNSTEIN (zie Naturforscher IX, 463) versterkt, daar hij het er voor houdt, dat de terugkaatsing van de cornea een tweede beeld vormt van het onmiddellijk geziene netvliesbeeld. Dit bracht in mijn geheugen terug een waarneming, door mij in 1861 gedaan, die ik in der tijd aan mijn zoon, med. doctor te Batavia, mededeelde, en waarmede deze, als ik mij niet vergis, zijn hooggeschatten leermeester professor DONDERS in kennis stelde. Daar ik evenwel nimmer van die waarneming eenige melding heb zien maken, en zij mij gewichtig genoeg voorkomt, om er meer algemeen de aandacht op te doen vestigen, bovendien, daar zij in een nauw verband staat met het reeds veel besproken, bovenvermeld gezichtsbedrog, zoo moge zij hier een plaats vinden.