Vorming der meteorieten. — De wijze waarop de meteorieten gevormd zijn is nog onbekend. Toch hebben verscheidene mineralogen, REICHENBACH, HAIDINGER, TSCHERMAK, MENNIER, zich daaromtrent voorstellingen gemaakt, die allen daarin overeenstemmen dat de meteorieten bestaan uit stukken, zoogenaamde chondren, knollen enz., die besloten zijn in oene hen omhullende massa. SORBY daarentegen vond daarin vele sporen van verglazing en houdt de chondren voor ontglansde smeltbolletjes, gevormd tijdens stormachtige zonuitbarslingen, waardoor stoffen in gesmolten toestand werden uitgeworpen, die bij de stolling de verschillende gedaanten aannamen, die wij thans aan de meteorieten vinden. De hoer ARISTIDES BREZINA heeft uit zijn onderzoek van de rijke meteorietenverzameling in het hofkabinet te Weenen afgeleid, dat de eerste wijze van vorming onaannemelijk is, aangezien de insluitsels en de hen omgevende grondmassa gelijke samenstelling hebben en beiden derhalve uit hetzelfde massa ontstaan zijn en dat de plaatselijke verschillen zich zeer wel laten verklaren door verschil van temperatuur, drukking enz., waardoor een meer of minder grof- of fijnkorrelig gesteente, gelijkend op grof- of fijnkorrelig graniet, dan eens met meer olivien, dan weder met meer bronziet is ontslaan. In het algemeen vergelijkt hij de meteorietvorming bij eene gestoorde kristalvorming. De hypothese van SORBY stuit op de tegenwoordigheid van licht vluchtige bestanddeolen in sommige koolstofhoudende meteorieten. Eindelijk ook op den zeer waarschijnlijken samenhang tusschen kometen, verschietende sterren en meteorieten. Ten slotte meent BRENZINA, dat de wijze van vorming die roods voor 67 jaren door CHLADNI, den grondlegger der meteorietenkennis, als de waarschijnlijkste werd beschouwd, ook nu nog met de waargenomen feiten in overeenstemming is, waarmede ook in 1835 V. HOFF uitvoeriger zijn instemming uiteenzette, namelijk dat de meteorieten in den vorm van losse, stofachtige of gasvormige opeenhoopingen de grenzen van onzen dampkring bereiken, door den weerstand van dezen hunne kosmische snelheid verliezen, waarna zij ontploffen en tot een vast lichaam worden samengedrukt. ( Jahrb. d. K. K. geol. Reichsanstalt. 1885 p. 151). HG.