In de nabijheid van Santiago de Los Cabelleros (Guatemala) is eene stad ontdekt, geheel bedolven onder de asch en lava van een vulkaan en thans bekend onder den naam van Pompeya. De eigenaar der gronden, zekere MANUEL Y ALVARADO, had bij toeval enkele voorwerpen ontdekt vrij wel overeenkomende met die, welke de oorspronkelijke bewoners gebruikten in den tijd der ontdekking van Amerika. Hij besloot opgravingen te laten doen, die een gunstig gevolg hadden. Op eene diepte van zeven tot veertien voet vond hij verschillende overblijfselen van voorwerpen , dienende tot huiselijk gebruik, scherven van oud aardewerk, glasscherven, sommige gegraveerd of geschilderd, en andere belangrijke zaken. Men vond ook bijlen, hamers, sabels, strijdknodsen, daggen en hartsvangers van onyx, lansen en pieken, in één woord alle wapenen bij de Indianen in gebruik. Niet minder was het getal der afgodsbeelden van steen en gebakken aarde, paarlen, turkooisen en andere juweelen. Vermoedelijk , bijna zeker, dagteekenen deze voorwerpen uit het steenen tijdperk , dat op den Amerikaanschen bodem langer heeft voortgeduurd, dan in de oude wereld. Op de diepte van de fundamenten der huizen vindt men skeletten op- en door elkaar liggende, alsof de eene of andere catastrophe, b. v. een watervloed , den plotselingen dood van honderden ten gevolge heeft gehad. Het voor-historische ras, dat in deze streken leefde, was van hooge gestalte, want de geraamten meten ongeveer zeven voet. Er zijn ook doodshoofden gevonden van de romp gescheiden en bewaard in vazen van aarde. Het blijkt duidelijk, dat deze stad bedolven is geraakt door de eene of andere vulkanische uitbarsting.