In de Februari-vergadering van het Londensch Aardrijkskundig Genootschap hield de natuuronderzoeker H. D. FORBES een voordracht over de Chatham-eilanden. 1 Hij besprak de resultaten van zijn jongst bezoek aan deze eilandengroep en knoopte daaraan hoogst belangrijke gevolgtrekkingen vast, aangaande het bestaan van een voormalig uitgestrekt antarctisch vasteland. De gansche, 30 vierkante geogr. mijlen groote oppervlakte dezer, op eenen afstand 660 kilometer ten oosten van Nieuw-Zeeland gelegen eilanden, voornamelijk die van Warekauri en Kangiauria, bestaat uit veen en moeras, welke op sommige plaatsen lagen van 12 meter dikte vormen. Slechts zij, die uitmuntend met de plaatselijke gesteldheden vertrouwd zijn, kunnen, zonder gevaar van te verzinken, zich naar het binnenste dezer eilanden begeven. Op vele plaatsen bedekt een sappig, groen, welriekend mostapijt het bodemlooze veenland, waarop schoone, bontgekleurde bloemen in weelderige massa’s prijken. Dikwijls staat hier en daar het veen in brand en smeult het onder de oppervlakte verder, terwijl weder op andere plaatsen groote, uitgebrande gaten of kuilen de langdurige werkzaamheid van het vuur aantoonen. Reeds in het jaar 1840 maakt DIEFFENBACH, na zijn bezoek aan deze eilanden, melding van deze turf- of veenbranden, die reeds vóór 1834 ontstaan moeten zijn.