Sedert de afstammingsleer haar licht over den oorsprong van den mensch deed schijnen, vond algemeen de overtuiging ingang, dat in de laatste geologische perioden vóór het verschijnen van den mensch op aarde, wezens geleefd moeten hebben , die tusschen den mensch en de hoogste apen overgangsvormen waren. Uit de eigenschappen van de apen en den mensch kon natuurlijk veel worden afgeleid omtrent de vermoedelijke eigenschappen dezer onbekende wezens, en velen mijner lezers zullen zich nog levendig de aantrekkelijke schets herinneren, waarin HAECKEL in 1868, in zijne Natürliche Schöpfungsgesokichte, deze schepselen trachtte te schilderen. Maar niet alleen de phantasie werd geprikkeld , ook de onderzoekingsgeest werd krachtig aangespoord. Uit de tegenwoordige geographische verspreiding van de met den mensch verwante apen , en uit een aantal andere gegevens kon met groote waarschijnlijkheid de bakermat van ons geslacht worden aangewezen en kon Indie genoemd worden als de streek, waarin de overgangsvormen tusschen aap en mensch moesten hebben geleefd. Zoo ergens van hen nog overblijfselen, fossiele beenderen, te vinden mochten zijn, zou een ijverig zoeken in Indie ze aan het licht moeten brengen. Het spreekt wel van zelf, dat velen Zich aangordden, om zulk een merkwaardige vondst voor de wetenschap te veroveren. Maar de kans op een gelukkigen uitslag was klein; want alles pleit er voor, dat veranderingen als de hier bedoelde niet op groote schaal, maar bij voorkeur bij betrekkelijk groote zeldzaamheid der veranderende diertypen plaats vinden. En de ondervinding bij al dit zoeken opgedaan, heeft de overtuiging van deze zeldzaamheid maar al te zeer bevestigd.