1896
De oorzaken van den ijstijd
Publication
Publication
Album der natuur , Volume 45 - Issue 1 p. 127- 128
Voor het jaar 1894 had het Lombardisch Instituut een prijs uitgeloofd voor eene studie over de klimaten gedurende het ijs- en quaternaire tijdperk en over de oorzaken, welke tot de verandering dier klimaten hebben kunnen bijdragen. Als beantwoording dezer prijsvraag kwam van LUIGI DE MARCHI eene verhandeling in, die volgens bet oordeel van Prof. SCHIAPARELLI, het onderwerp op de meest zaakrijke en grondige wijze behandelt. De schrijver komt tot het resultaat, dat de voornaamste der ter verklaring van de gedeeltelijke vergletschering der aarde tot dusver opgestelde hypothesen, als de veranderlijkheid van de excentriciteit der aardbaan, de varieerende helling der aarde op het vlak der ecliptica en de meerdere of geringere intensiteit der zonnestraling, òf in het geheel niet, of in elk geval slechts voor een gering deel, het ontstaan dier meteorologische voorwaarden verklaren, welke men, van het tegenwoordig standpunt der wetenschap, voor eene voormalige verijzing der aarde als noodzakelijk moet vooropstellen. Deze voorwaarden bestaan in eene algemeene temperatuurdaling van den aequator af tot den 70sten breedtegraad — met een klein verschil tusschen vastelanden zeeklimaat —, eene stijging van de temperatuur der poolgewesten en vrij geringe jaarschommelingen dezer warmtetoestanden. De hoofdoorzaak moet volgens DE MARCHI gezocht worden in eene totale wijziging in de doorzichtigheid van den dampkring der aarde, te voorschijn geroepen door groote hoeveelheden waterdamp, die tijdens bepaalde perioden dichte bewolking, buitengewoon groote regenhoeveelhoden en eene algemeene verlaging der temperatuur ten gevolge hadden. Men zou dus een of meer tijdperken van een grooter vochtigheidsgehalte der atmosfeer moeten aannemen, die elkander in de geschiedenis der aarde opvolgden. Op kleine schaal komen deze tijdperken ook nog tegenwoordig voor en wel als de door BRÜCKNER vastgestelde 35jarige perioden van meerdere vochtigheid. Als oorzaak van de buitengewoon sterke toename van den atmosferischen waterdamp gedurende het quaternaire tijdvak heeft reeds CHARPENTIER op eene gelijktijdig verhoogde werkzaamheid der vulkanen gewezen. Volgens de MARCHI echter valt er, althans wat den hedendaagschen tijd betreft, uit een vergelijking tusschen de vulkanische uitbarstingen en BRÜCKNER’S regenperioden van eenig verband tusschen een hooger vochtigheidsgehalte van den dampkring en krachtiger werkzaamheid der vulkanen niets te bespeuren, schoon er wel in het aantal uitbarstingen eene periodiciteit valt aan te toonen, welke samenvalt met de elkander opvolgende 11jarige perioden der zonnevlekken.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Album der natuur | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Kruseman |
|
onbekend. (1896). De oorzaken van den ijstijd. Album der natuur, 45(1), 127–128. |
|