Omstreeks zeven jaren is het geleden, dat een Oostenrijker, de overste v. STERNECK, met een slingerwerktuig op een aantal plaatsen in de Tiroler Alpen eene reeks metingen van de zwaartekracht deed, welk onderzoek tot hoogst interessante uitkomsten leidde. Het bleek namelijk, dat tusschen de afzonderlijke plaatsen merkwaardige verschillen in afwijking van de normale zwaartekracht bestonden en wel, dat deze afwijkingen over groote afstanden niet sprongsgewijze optraden , maar in zekeren zin aan vaste wetten schenen gebonden. Deze afwijkingen geven den invloed der massaverdeeling in de aardkorst aan en het is dan ook aan geen twijfel onderhevig, of wij kunnen uit den aard dier afwijkingen belangrijke gevolgtrekkingen maken aangaande den bouw der aardkorst, daar de in dit opzicht waargenomen verschijnselen niet anders kunnen worden verklaard dan uit de aanwezigheid van massaopeenhoopingen en massadefekten in de aardlagen. Op grond van de door STERNECK verrichte metingen en andere daarmede in verband staande resultaten wees HELMERT in zijn geschrift: »über die Schwerkraft im Hochgebirge” op het feit, dut zich onder het gebigd der Alpen, van München tot Padua, een massadefekt der aardkorst bevindt en dat ook in den Himalaya en in den Kaukasus onderaardsche massadefekten aanwezig schijnen te zijn. Deze massadefekten worden niet overal in de gebergten aangetroffen; zij ontbreken hier en daar, b. v. bijj den Schöckel, bij Graz. Eene opeenhooping der massa’s moet waarschijnlijk bij verscheidene eilanden, die in de oceanen verstrooid liggen, worden voorondersteld, aangezien de metingen op die eilanden eene grootere waarde der zwaartekracht aan het licht gebracht hebben, dan aldaar als normaalwaarde moest worden aangetroffen. De massadefekten kunnen òf werkelijke holen in de aardkorst zijn òf, hetgeen in den regel wel waarschijnlijker zal zijn, veroorzaakt worden door lagen van geringere dichtheid, de massaopeenhoopingen daarentegen door lagen van bijzondere dichte gesteenten. Uit de slingerwaarnemingen, die overste v. STERNECK later tot in de Lombardijsche laagvlakte voortgezet heeft, bleek aangaande de zwaartekracht nog het volgende. Met uitzondering van München, was op alle waarnemingsstations der Tiroler Alpen en van het noordelijk voorland de zwaartekracht geringer, ten zuiden van Triënt en in de Lombardijsche vlakte grooter dan de normale. In de nabijheid van de Apennijnen wezen twee stations weder eene aanzienlijke negatieve afwijking aan. De verklaring van dit verschijnsel moet vermoedelijk hierin worden gezocht, dat naast het onder de Alpen aanwezige massadefekt eene de Lombardijsche laagvlakte opvullende massaopeenhooping voorkomt. De in Lombardije waargenomen verschillen zouden verklaard kunnen worden, door het aannemen van de aanwezigheid eener laag van de dichtheid van basalt, die eene dikte van 4 tot 5 kilometer heeft en on middellijk onder de oppervlakte ligt. Naar de zijde der Apennijnen, en wel van den omtrek van Mantua af, doet zich het de gebergten karakteriseerende massadefekt weder gelden.