1898
Nog eens de voortplanting der alen
Publication
Publication
Album der natuur , Volume 47 - Issue 1 p. 17- 21
In verband met hetgeen in de twaalfde aflevering van den jaargang 1896 in dit tijdschrift omtrent de nieuwere onderzoekingen naar de voortplantingswijze der alen werd medegedeeld, oordeelen wij het niet onnoodig, belangstellende lezers ook van nieuwe ontdekkingen in zake dit vraagstuk op de hoogte te houden. We ontleenen aan die Neue Zeit aangaande de jongste ontdekking het volgende. Terwijl men, gelijk bekend is, nog tol in de zestiende eeuw de aal uit modder, kadavers en slijm, m. a. w.: langs niet-geslachtelijken weg, liet ontstaan; terwijl men langen tijd — op vele kustplaatsen houden de visschers zulks ook thans nog voor eene uitgemaakte zaak — de aal voor een »kind” der »aalmoeder” (Zoarces viviparus L.) of wel nog andere visschen voor de terwereldbrengsters van dit geheimzinnige wezen hield, en zelfs nog in het jaar 1863 SIEBOLD als zijne vaste overtuiging uitsprak, dat de vermenigvuldiging der alen door zoogenaamde parthenogenesis (of maagdelijke voortplanting) moest plaats grijpen, was het eerst SYRSKI, die in 1874 het bestaan ook van mannelijke alen aantoonde en het feit bijgevolg aan geen redelijken twijfel meer onderhevig achtte, dat ook de aal zich door zaad en eieren voortplant. Daarmede hield evenwel onze kennis aangaande de zoo langen tijd volkomen in het duister gehulde voorttelingswijze zoo goed als geheel op, daar de geslachtsrijpe dieren tot het kuitschieten naar zee trekken. Hoe en waar nu echter dit kuitschieten plaats vindt, waar de onrijpe jonge dieren, die in den herfst zeewaarts trekken, geslachtsrijp worden en wat er alzoo in het leven der alen tusschen het afzetten der eieren en het opstijgen der jonge alen, de zoogenaamde montée of montata, in de rivieren voorvalt, daaromtrent weten wij nog weinig of niets met absolute zekerheid. Naar aanleiding van al deze nog open vragen meende dr. JACOBY¹, in verband met de beschikbare onderzoekingsresultaten, toch reeds als vrij zeker te mogen aannemen, dat de alen ter ontwikkeling hunner voortplantingsorganen onvoorwaardelijk het zeewater noodig hebben, dat deze ontwikkeling uiterst snel, en wel binnen een tijdsverloop van slechts enkele weken plaats grijpt, dat de alen vaste paringsplaatsen opzoeken en wel slikbanken op den zeebodem, waarheen zij bij massa’s trekken om aldaar kuit te schieten en dat de oude alen, ten gevolge van de buitengewone snelle ontwikkeling hunner voortplantingsorganen totaal uitgeput, spoedig na de voorttelingsdaad sterven.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Album der natuur | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Kruseman |
|
onbekend. (1898). Nog eens de voortplanting der alen. Album der natuur, 47(1), 17–21. |
|