Is, blijkens het voorgaande stuk van dr. DOIJER VAN CLEEFF, de strijd op de indigo-markt tusschen duitsche chemici en indische planters nu ernst geworden, het is historisch niet onbelangrijk hierbij aan te teekenen, dat een paar eeuwen geleden tusschen bewoners derzelfde landen een soortgelijke krijg gevoerd is, die destijds na lange worsteling ten nadeele van de Duitschers (boeren, geen chemici) beslist werd. Naar bekend is, komt bet indican, de moederstof van de indigo, niet alleen in de tropische plant van dien naam (»indigofera tinctoria”) voor, maar ook in geringere mate in eenige andere planten, waarvan de Europeesche weede (»isatis tinctoria”) de voornaamste is. In vroeger eeuwen nu werd de laatstgenoemde, vooral in Thüringen, het hart van Duitschland, op groote schaal gekweekt. Nog in de 16de en 17de eeuw zag men op de bouwlanden bij Erfurt, Gotha, Langensalza, Weimar en Arnstadt bijna niets dan weede en was de bereiding van indigo daaruit een voornaam middel van bestaan voor meer dan 300 dorpen. Hardnekkig was de strijd tegen het indisch product, dat hoe langer hoe overvloediger naar Europa kwam, en noch door smaadredenen, noch door wetten kon geweerd worden. Vruchteloos verbood men in 1577 te Gotha invoer en gebruik van de »fressende Teufelsfarbe” uit Indië¹ en te vergeefs klaagde BECKER (1635—1682) in zijn Närrischer Weisheit: »weil wir unsere Manufak»turen nicht achten noch unser Vaterland ins Auffnehraen zu bringen «gedenken, sondern vielmehr, die solches thun wollen daran verhin»dern, so gehen unsere Manufakturen auch mehr hinter sich als vor »sich, so geben wir das Gold an die Hollander vor die Lumpenfarbe, »den Indigo, und lassen hingegen den Wayd-bau in Thüringen zu «Grunde gehen.”