Volgens een Amerikaansch blad zou men in sommige Transvaalscho mijnen zich van den aap als werkkracht bedienen. Men zou in dit dier een zeer nuttige hulp hebben en éen zou evenveel werk kunnen doen als verscheidene menschelijke arbeiders. De apen werden gebezigd om de kwartsbrokken op een hun aangewezen plaats doelmatig op te stapelen en bij dat werk zou zelfs niet het kleinste stuk aan hun aandacht ontgaan en na afloop de geledigde ruimten er net en ordelijk uitzien. »De apen verrichtten hun taak opgeruimd; des mor»gens gingen ze uit eigen beweging aan den arbeid om des avonds »op het hooren van het sluitingssignaal heen te gaan. Onder elkander «heerschte volmaakte eendracht en van de onder menschen zoo veel«vuldig voorkomende twisten bespeurde men onder hen nooit iets en »evenmin toonden ze zich ooit onwillig om een hun opgedragen »werk te verrichten.” Naar dit verhaal te oordeelen zouden de apen, althans voor dergelijk ruw, eenvoudig werk, vrij wat betere werkkrachten zijn dan arbeiders uit de orde der »bimana”.