De vruchtbaarheid van vulcanische streken heeft reeds vroeg de aandacht getrokken. Strabo, die onder keizer augustus leefde, maakt er melding van als hij den Yesuvius beschrijft, wiens weelderige plantengroei destijds in sterke tegenstelling stond met den kalen, gespleten, oogenschijnlijk door vuur geblakerden top. »Men zou geneigd zijn — zoo zegt hij — daaruit af te leiden, dat deze berg oudtijds gebrand heeft en kraters bezat, maar dat het vuur bij gebrek aan voedsel is uitgedoofd.1 En, zoo gaat hij voort, misschien is het hieraan dat men zijne vruchtbaarheid moet toeschrijven, op gelijke wijze als Catanië den rijkdom zijner wijngaarden aan de uitbarsting van de Etna te danken heeft.” Ook de hooggeroemde vruchtbaarheid van het eiland Java staat in verband met zijne talrijke, deels uitgedoofde, deels nog werkzame vulcanen.