Nog nauwelijks was de algemeens verbazing over de geheimzinnige RÖNTGEN-stralen zoo goed als verdwenen, of de aandacht der geheele wetenschappelijke wereld werd opnieuw in beslag genomen door de ontdekking van nieuwe mysterieuze stralen, de z. g. uranium- of BECQUEREL-stralen, zooals men ze ter onderscheiding van de RÖNTGENstralen heeft genoemd. Na al hetgeen er gedurende den laatsten tijd af en toe in den vorm van korte, onsamenhangende mededeelingen, in dagbladen en tijdschriften aangaande deze hoogst interessante ontdekking is bekend gemaakt, meenen we toch, met het oog op de belangrijkheid van het onderwerp, den lezers van het »Album” een meer uitvoerig relaas omtrent de 1896 op dit gebied gedane onderzoekingen niet te mogen onthouden. Uit de vele, van verschillende zijden met de RÖNTGEN-stralen genomen proeven, was gebleken, dat fosforesceerende lichamen de intensiteit van door de aluminiumplaat gaande Röntgenstralen versterken en dat het gewone, fosforesceerende zwavelcalcium stralen uitzendt, welke ondoorzichtbare lichamen doordringen. Deze, volgens BECQUEREL’S proefnemingen, zeer verbreide eigenschap van fosforesceerend licht bezitten vooral de uranium-zouten in bizonder sterke mate. BECQUEREL ontwikkelde eene fotografische broomgelatine-plaat met twee dikke vellen zwart papier, zoodat ze, eenen geheelen dag aan het zonlicht blootgesteld, intact bleef. Daarop legde hij op het zwarte papier een plaat van eene fosforesceerende substantie, stelde het geheel eenige uren lang aan het zonlicht bloot en ontwikkelde daarna de fotografische plaat, waarop de silhouet der fosforesceerende substantie zwart op de cliché verscheen. Schoof hij tusschen het omhullende papier en de fosforesceerende substantie een metalen scherm van eene opening, volgens de eene of andere teekening, voorzien, of een muntstuk, dan verscheen het beeld dezer voorwerpen op de cliché. Nu zou men zulks allicht toeschrijven aan den invloed van scheikundige werking der dampen, ontstaan uit de door de zonnestralen verhitte substantie; doch dit vermoeden wordt gelogenstraft door het feit, dat de werking dezelfde blijft wanneer men de proefneming in dezer voege wijzigt, dat men tusschen de fosforesceerende substantie en het papier eene dunne glazen plaat plaatst. Het is bijgevolg aan geen twijfel onderhevig, dat het de fosforesceerende substantie, n. l. het kristallijn uraankaliumsulfaat is, dat de stralen uitzendt, welke het zwarte, voor licht ondoordringbare papier doordringen en de zilverzouten der gelatineplaat reduceeren.