In de tweede helft der 17de eeuw had de Oost-Indische Compagnie het toppunt van haar macht bereikt. De overwinningen, welke zij in de eerste helft dier eeuw op de Portugeezen behaald had op de Soenda-eilanden en tusschen 1656 en 1663 op de kust van Malabar, hadden haar de hegemonie over den Indischen Oceaan geschonken. Van Gamron in de Perzische golf tot aan Nagasaki op Japan had de Compagnie haar handelsposten en forten geplaatst langs de kusten van Hindoestan, Ceylon, Malakka, Sumatra, Java, Soembawa, Timor, Celebes, de Molukken en Tonkin. Het vervoer naar Europa van de verschillende producten en het zenden van ambtenaren en soldaten naar Indië maakten toen een drukke zeevaart noodzakelijk. De schepen van de Compagnie kwamen en gingen over den Atlantischen en den Indischen Oceaan. Van Texel naar Batavia of omgekeerd werd de reis zelden in minder dan zes maanden volbracht. Zelfs werd de duur der reis nog langer, toen de Vereenigde Zeven Provinciën in oorlog geraakten met de mogendheden aan weerszijden van het Kanaal, en de scheepskapiteins het bevel kregen om (ten einde aan de kapers te ontkomen) een aanzienlijken omweg te maken en in plaats van door het Nauw van Calais te gaan, om Schotland en Ierland heen tusschen de Faroë-eilanden en Ijsland door te varen. Niettegenstaande den langen duur werden vele tochten gelukkig en zonder ziekte volbracht. Maar dikwijls was de gezondheid, zelfs het leven er mee gemoeid. Als men tegenwoordig van Europa reist naar de Kaap de Goede Hoop of naar Indië, gaat men eenvoudig in een drijvend hôtel van het eene punt van den aardbol naar een ander punt, maar vroeger was het zijn leven wagen. De voeding met gedroogde groenten en pekelvleesch, een onvoldoende hoeveelheid, bovendien niet zelden vervuild drinkwater, de voortdurende vochtigheid der kleederen, de afkoeling gedurende den nacht in de open lucht, alles werkte samen om de gevaarlijke ziekte van den oceaan, de scheurbuik, te bevorderen.