Gaston Bonnier deelt in de »Comaptes rendus« der Fransche Academie (30 December 1907) mede, dat hij, naar aanleiding van door hem gedane onderzoekingen betreffende bijen en bloemen, eenige biologische proeven heeft genomen omtrent het verstand, het doorzicht, de intelligentie, of hoe men het noemen wil, der bijen. Zij waren als volgt. Al dadelijk wil ik er op wijzen, zegt Bonnier, dat alles wat met het begrip verstand, overleg, intelligentie op één lijn kan worden geplaatst, ten opzichte der bijen niet op den enkeling, maar op een normaal bijenvolk betrekking heeft. In het algemeen is een afgezonderde of op zichzelf staande bij niet bij machte om, wanneer zij voor een voor haar nieuw of onvoorzien geval komt te staan, hare wijze van doen daarnaar te regelen; de uiting van den voor haar vreemden toestand kan zij slechts door reflexen te kennen geven. Zooals ik reeds vroeger heb aangetoond, schijnt de bij als afzonderlijk wezen al haar doen en laten te schikken naar een door haar ontvangen bevel; stuit zij op iets onverwachts, dan kan men waarnemen dat ze dan in de meeste gevallen naar haar korf terugkeert en het schijnt dan, doch slechts ten gevolge of naar aanleiding van een gezamenlijk genomen besluit, dat die bij hetzij alleen, of door verscheiden andere vergezeld, hare handelingen zóó zal wijzigen, met het doel om het gestelde vraagstuk op de voor de kolonie gunstigste wijze op te lossen.