Het is eene algemeen bekende zaak, dat door do aswenteling van onzen aardbol in de groote oceanen zekere stroomingen worden veroorzaakt en bestendig worden onderhouden. Daar de aarde zich in 24 uren om hare as wentelt, zoo zullen do vaste deelen van de aardoppervlakte in den tijd van ééne aswenteling onder den aequator een weg afleggen, gelijk aan den omtrek der aarde, d. i. 5400 mijlen eiken dag en derhalve 3¾ mijlen elke minuut. Op hoogere breedten wordt deze beweging minder, omdat de breedtecirkels geringer omvang hebben. Maar de oppervlakte van onzen aardbol bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit water. Daar echter dat bewegelijk en ligt verplaatsbaar element geen gelijken tred kan houden met de vaste landen, en bij gevolg in die beweging van het westen naar het oosten achterblijft, zoo volgt daaruit, dat dit achter blijven zich voordoet als eene strooming in omgekeerde rigting, dus van het oosten naar het westen. Wil men zich hiervan eene aanschouwelijke voorstelling vormen, dan behoeft men slechts eene globe in de hand te nemen en die van het westen naar het oosten om te wentelen. Men kan zich dan aanschouwelijk voorstellen, hoe door die omwenteling eene strooming in tegenovergestelde rigting moet plaats hebben.