Wat wij aangaande de vroegere ontdekkingstogten in de wateren van Spitsbergen hebben medegedeeld, heeft ons eenigermate het terrein doen kennen, hetwelk thans door velen het meest geschikt geacht wordt om daardoor tot aan de noordpool door te dringen. Wij zijn daardoor des te meer in staat gesteld de op dit terrein voorgenomen expeditie beter te verstaan en te beoordeelen. De meening, dat de pool door de zee van Spitsbergen het best bereikt kan worden, is reeds sedert eenigo jaren door dr. PETERMANN met kracht verdedigd. Zijne bewijsgronden komen hierop neder. Vooreerst zou men in deze rigting ter zee hot doel bereiken, en het is overbodig de voordeelen aan te wijzen, die in alle opzigten daarin gelegen zijn, dat men ter scheep de pool tracht te naderen. Een schip is een drijvend huis, voorzien met alles, wat tot het welzijn en de veiligheid zijner bewoners kan bijdragen. Allen, die gevaren hebben, weten, dat aan boord van een wel toegerust schip in alle behoeften en noodwendigheden, ja zelfs in toevallige omstandigheden wordt voorzien. De expeditie zou dus aan de pool komen, met zich voerende alle voor wetenschappelijke waarnemingen noodzakelijke instrumenten en een personeel genoegzaam om deze waarnemingen te doen. De keuze van de soort van schip zou naauwelijks twijfelachtig kunnen zijn; het zijn kleine schroefbooten van hout gebouwd, maar met ijzeren platen gepantserd, sterk genoeg om ze tegen den stoot en de drukking van drijvende ijsschotsen te beveiligen. De ijzeren schepen hebben het groote ongemak van verbazend koud te worden en minder hecht te zijn dan houten schepen. Eene overwintering op Spitsbergen zou in het plan van den kommandant moeten worden opgenomen, om in het voorjaar reeds het ijs te kunnen binnen dringen. Dit is misschien hot gunstigste tijdstip. Het voorbeeld van SCORESBY moedigt daartoe aan. Den 24sten Mei 1806 bevond hij zich op 81° 30 breedte, zonder ijs tegen het oosten te hebben bemerkt. Van eene andere zijde eindigt PARRY, wiens moedige onderneming wij boven vermeld hebben, aldus zijn verhaal; „Voor het midden van Augustus, toen wij het ijs met onze sloepen verlieten, zou een schip tot aan den 82° breedte kunnen doordringen zonder een stuk ijs te raken, en het algemeene gevoelen van zijne officieren was, dat het niet moeijelijk zijn zou tot aan den 83° onder den meridiaan van Spitsbergen te komen.” Volgons PARRY zou dus het late jaargetijde de gunstigste kansen aanbieden, maar dan zou het schip waarschijnlijk verpligt zijn op zijne terugreize van de pool op Spitsbergen te overwinteren. Andere en veel gezag hebbende zeevaarders, de oude admiraal LÜTKE, die in de zeeën van Novaja Zemlja tot aan 76° 20' is opgevaren, HEDENSTROEM en vele Engelsche officieren, zijn van dezelfde meening. Eene andere vraag doet zich op: is het beter de westelijke kusten van Spitsbergen te volgen, dan de oostelijke kusten te houden? Het is zeker, dat men de westelijke kusten, die voorheen zoo druk door de walvischvaarders bezocht werden, volgende, zeker is den 80° te kunnen bereiken; maar men heeft altijd op die breedte, ten minste in den zomer, eene ijsbank gevonden, die zich naar het westen uitstrekt en die tot aan de oostelijke kusten van Groenland reikt. Do sterke poolstroom, die langs deze kusten afdaalt, begunstigt de ophooping van het ijs, waarvan hij het smelten verhindert, terwijl de aequatoriale golfstroom de oostelijke kusten van Spitsbergen verwarmt en de ijsblokken smelt, die de gletschers van het eiland onophoudelijk in de zee afwerpen. Deze stroom wendt zich om de noordkaap van Noorwegen, dringt door tot in de Witte Zee, vloeit langs de noordelijke kusten van Novaja Zemlja en strekt zich bijna tot aan de Behring-straat uit; het is de Polynia der Russen. Maar de onmetelijke hoeveelheden ijsschollen, door de Siberische rivieren ten oosten van de straat Kara aangevoerd, verkoelen dien stroom aanmerkelijk, die reeds zoover van zijnen oorsprong, de golf van Mexico, is verwijderd. Deze rivieren zijn de Ob, de Jenissei en de Lona; hare hydrographische bekkens zijn, elk voor zich, grooter dan dat van den Rijn. Ook zijn de Russische zeevaarders, HEDENSTROEM, TATARINOF, WRANGEL en ANJOU, in overeenstemming met de Siberische reizigers, ERMAN, DE BAER en MIDDENDORFF, het daarin eens, dat de zee, begrepen tusschen de Noordkaap van Noorwegen en Novaja Zemlja, gedurende een groot gedeelte van het jaar vrij van ijs is, terwijl de zee van Kara tusschen Novaja Semlja en Siberie bijna altijd met ijsschotsen, die door de Ob en Jenissei worden aangeveerd, is bezet. Daarom wilde PETERMANN, dat men tegenover de oostelijke kusten van Spitsbergen, tusschen dit eiland en Novaja Zemlja door, zoude beproeven de pool te bereiken. Intusschen zijn deze kusten ook somtijds door het ijs bezet. In 1839 waren zij vrij en de Noorweegsche en Russische visschers vonden er zeehonden en walrussen in overvloed; maar men verzekerde te Hammerfest, dat die streken gedurende vele zomers ongenaakbaar waren geweest, en dat de overvloed van deze dieren daar van daan kwam, dat zij tijd hadden gehad zich te vermenigvuldigen. Desniettemin is het zeker, dat zij somtijds voor de scheepvaart open zijn en het is niet minder zeker, dat men nooit ernstige pogingen van deze zijde met groote schepen heeft aangewend, maar alleen met de visschersschuiten der Russen en Noorwegers, die zich met hun bedrijf bezig houden, zonder zich er over te bekommeren, of de zee op deze hooge breedten al of niet open is.