Eeuwen lang is dat werelddeel gehuld geweest in een geheimzinnig duister. De omtrek was wel met vrij groote naauwkeurigheid op de wereldkaart afgeteekend; maar wat daar diep in het binnenland gevonden werd, dat was nagenoeg geheel onbekend. Een blik op de kaart van Afrika verklaart ons deze onbekendheid. Als wij den uitwendigen vorm, waarin het zich aan ons oog voordoet, vergelijken met dien der andere vaste landen, dan zullen wij den indruk ontvangen, dat het reeds door zijne natuurlijke gesteldheid gedwongen wordt tot een van de overige wereld geïsoleerd bestaan. Het ligt daar als eene groote eenvormige landenmassa, geheel van do zee omgeven en slechts door eene smalle brug aan de overige wereld verbonden. De zee, die het van alle zijden omspoelt, breekt overal tegen eene in golvende lijn voortloopende kust. Nergens dringt zij, zooals in Azië en Europa, door haaijen en inhammen tot diep in het binnenland. De zeeweg voert den reiziger nergens verder, dan tot aan den drempel van eene onmctelijke massa. Waagt hij het dien drempel te overschrijden, dan verheft zich het land voor hem in grootsche terrassen, langs welke hij van trap tot trap tot aan het hooge binnenland opstijgt. De rivieren, die zich van het hooge land door bergengten en passen een weg naar de kust banen en hare wateren in den oceaan uitstorten, hebben meestal een door watervallen afgebroken loop en zijn slechts over betrekkelijk geringe uitgestrektheid voor groote schepen bevaarbaar. Het zijn weinig meer dan de afvoerbuizen, die het overtollige water in zee loozen en een rijken plantengroei aan hare oevers voeden. Het is dan ook geen wonder, dat Afrika, zoo moeijelijk te genaken, voor een groot gedeelte buiten den stroom der wereldgeschiedenis is gesteld. De geweldigste omwentelingen in Europa’s staten, de val van Aziatische troonen en dynastiën gaan voor Afrika, zoo wij slechts Egypte en Afrika’s noordkust en enkele Europesche koloniën uitzonderen, ongekend on onbemerkt voorbij.