Als men de kaart van Noord-Amerika voor zich legt, dan ziet men aan de noordwestelijke kust een eiland, dat zich tegenover Britsch Columbia uitstrekt en slechts door een betrokkelijk smal kanaal, met een aantal kleinere eilanden als bezaaid, daarvan is gescheiden. Het heeft eene oppervlakte nagenoeg zoo groot als die van Schotland, en strekt zich in de lengte in noordwestelijke richting tusschen 40° 20' tot 50° 55' noorderbreedte uit. Het ligt dus in een gematigd klimaat, nagenoeg op dezelfde hoogte als het noordelijk gedeelte van Frankrijk. Eerst in den jongsten tijd is dit gedeelte van onzen aardbol eenigermate bekend geworden. ¹ Eerst in 1792 werd het geheel omgezeild. Het ruwe aanzien van het land lokte niet uit om zich met zijn innerlijke gesteldheid nader bekend te maken. Hoewel het een deel uitmaakte van het Engelsch-Noord-amerikaansche gebied, was het toch te ver van het moederland verwijderd, om de aandacht te trekken. Het werd geheel overgelaten aan de Hudsonsbaai-compagnie, die haar uitgebreiden pelshandel ook tot die verre gewesten uitstrekte. Wel had kapitein RICHARDS zich zeer verdienstelijk gemaakt door de opneming der kusten; maar van de gesteldheid van het binnenland en zijne inboorlingen wist men tot aan het jaar 1863 zoo goed als niets. De kolonie beperkte zich tot de stad Victoria met 6000 inwoners, aan het zuidelijk einde gelegen, eene andere, met 600 inwoners, Alberni geheeten, en op 90 mijlen afstands van Victoria, een zaagmolen, en dan nog het fort Rupert, een handelspost van de Hudsonsbaai-compagnie aan het andere eind van het eiland. Aangaande het binnenland liepen allerlei geruchten en fabelen; maar hoe het er uitzag, welk karakter het droeg, daarvan had men niet de minste zekerheid.