Even als op het land, zijn er ook in de zee zekere streken, waar vulkanische verschijnselen, met name aardbevingen, veel menigvuldiger zijn dan in andere. Gewoonlijk liggen deze streken in de nabijheid van eilanden of kusten, welke werkzame vulkanen dragen. Somtijds zijn ze echter ook ver daarvan verwijderd. Het merkwaardigste voorbeeld van dozen aard is wel het groote zeebevingsgebied, ’t welk zich midden in den Atlantischen Oceaan van 7° noorden- tot 3½° zuiderbreedte en van 15° 50’ tot 29° 30’ westerlengte uitstrekt. Uit dit gebied, hetwelk slechts aan zijne uiterste westelijke grens eenige rotsen van vulkanisch gesteente, maar zonder kraters (b. v. het St. Paulus-eiland) heeft aan te wijzen, zijn meer dan veertig berichten, die tot aan het jaar 1747 teruggaan, bekend geworden van velschillende schepen, die van stoten en schokken, somtijds ook van een gedruisch, van een opwellen der zee, van asch en rook melding maken, meest echter spreken zij daarvan, dat het schip knarsend over een zandbank heengegleden zal zijn. Van daar komt het, dat op oude kaarten in dat gedeelte der zee een groot aantal banken zijn aangeeekend; en toch is het hoogst waarschijnlijk, dat ook de weinige vermoedelijke ondiepten, die nog niet met vol vertrouwen van de kaarten geschrapt kunnen worden, in het geheel niet bestaan.