Onder de dieren des velds worden er geene gevonden, die in den loop der tijden zóó verschillend zijn beoordeeld, als de slangen; geene, omtrent welke zóó vele dwaalbegrippen hebben bestaan. In de dierenreeks betrekkelijk hoog geplaatst, — onder de gewervelden, — staan zij zeer laag in de schatting van den beschaafden mensch. Niet alzoo in vroegere eeuwen. Beurtelings zijn zij aangezien nu eens met eenen bijgeloovigen blik, dan eens met een oog van vergoding. Gewijde zoo wel als ongewijde schriften, de voorstellingen der verbeelding, en de gewrochten der kunst, getuigen daarvan om strijd. Of behoef ik te herinneren aan do wereld-slang der Noordsche Edda, die, volgens de oude Saga, onzen aardbol in hare onmetelijke kronkels omsluit? Of zal ik noodig hebben te spreken over de slang van apollo, over de Mozaïsche slang, of over het zinnebeeld van aesculaap ? En waar zou het einde zijn, wanneer ik gewagen wilde van al de beeldspraken en symbolen, .waaraan de slang door prozaschrijvers en dichters, door schilders en beeldhouwers is dienstbaar gemaakt? Hier zien wij, in liet beeld der furiën en wraakgodinnen, adders in plaats van lokken zich kronkelen om het hoofd. Dáár beeldt men, welsprekend, de slang in cirkelvorm af, als allegorie der eeuwigheid. Hier zien wij ze vreesselijk voorgesteld, als bloedige geesels in de handen der tweedragt, — dáár broederlijk zamengestrengeld om den vreedzamen staf van mercuur. Te regt verwondert men zich over de honderdvoudige wijzigingen in de vlugt der menschelijke verbeelding, zooals die hier wordt gevonden. Stof tot nadenken geeft het, wanneer men vragen mogt: van wáár, dat des menschen geest zich juist met dit onaanzienlijke dier zoo veelvuldig onledig hield? En vooral, van wáár die twee zoo lijnregt tegen elkaar overstaande opvattingen van zijn wezen?