Wanneer mij werd afgevraagd, wat mij — would be toxicoloog en araneoloog — toch heeft bewogen, om te schrijven over een zóó alledaagsch onderwerp als den olifant, — over een dier, zóó oneindig verschillende van de klasse der spinnen en zoo geheel ontbloot van vergiftige hoedanigheden, — dan komen mij tot antwoord drie gronden voor den geest. Behalve innige bewondering van God’s onmetelijke schepping, van zijne levende wonderen, kleine zoowel als groote, die evenzeer in staat zijn het oog als den geest te boeijen, — zijn die bevat in één denkbeeld, ééne beschrijving en ééne klagt: