Zoo dikwijls ik mij mijn akademiolcvcn herinner en liet onderwijs tc binnen breng, te Leiden ontvangen, denk ik aan sebald jüstinüs beuomans : een man , die nu nog, nadat meer dan een halve eeuw is voorbij, gegaan , mij voorkomt hot ideaal van den akademiclceraar het meest nabij tc komen en wiens beeld eene eervolle plaats verdient in het Album der Natuur. Toen ik in 1812 te Leiden kwam, had hij den leeftijd van vijftig jaren nog niet bereikt. Zijne houding, zijn voorkomen, zijn gelaat toekenden hem als den krachtvollcn man in den vollen bloei der gezondheid , die evenwel, volgens het oordeel van celsus , juist daarom eenige bezorgdheid moest wekken. Zoo ik hem buiten de akademiestad ontmoet had , ik zou hem niet voor een der hooggeleerden gegroet hebben.