Aan de studie der Ichthyologie, dat is het wetenschappelijk onderzoek der visschen, zijn eenige bezwaren verbonden, die ten deele het aantrekkelijke, dat anders aan natuur-onderzoek eigen is, verminderen. In eene verzameling worden de visschen bijna steeds in spiritus bewaard en moet men bij het bestudeeren de onaangename spirituslucht overwinnen. Vele visschen zijn door de natuur met prachtige kleuren en tinten getooid; dit kan men in aquariums zien doch in spiritus of opgezet is veel van dit aantrekkelijke verdwenen. De visschen leven in een medium, het water, waarin men hen reeds bij betrekkelijk geringe diepte moeielijk volgen kan om hunne levenswijze na te gaan. Het aanleggen van eene visschenverzameling is kostbaar, boch loont het de moeite deze bezwaren te overwinnen en de groote menigte verschillende vormen van visschen te leeren kennen, evenals de groote verscheidenheid in hunne organen en zoo doende ook in deze uiting der natuur het schoone te bewonderen. Nog te meer daar de visschen van groot belang zijn voor ’s lands welvaart en er dan ook in economisch opzicht veel voor gewerkt wordt. Opent men den mond van een visch, dan ziet men aan weerszijden achterin, dat de kieuwbogen aanhangsels hebben van verschillenden vorm en grootte en dat de keel met tanden bezet is. Deze aanhangsels en keeltanden zijn bij verschillende vischsoorten ongelijk gevormd en ontwikkeld. De verscheidenheid, die er in bestaat, is zeer groot, Zonder den visch uiterlijk te beschadigen, kan men gemakkelijk het kieuwboog-apparaat uit den kop halen. Beschouwt en beschrijft men nauwkeurig de aanhangsels en keeltanden van eenige vischsoorten, dan komt men tot de verrassende ontdekking, dat hunne gecombineerde kenmerken voor iedere soort verschillend zijn. Zoo heb ik er te Parijs, op de ichthyologische afdeeling van het museum van natuurlijke historie, 85 onderzocht en ook te Leiden nog andere onder handen gehad, en tot nog toe zijn er mij geen twee overeenstemmende voor verschillende vischsoorten in handen gekomen. De gevonden kenmerken maken het karakter van een kieuwboog uit. Nu heb ik mij ten doel gesteld volgende vragen na te gaan. Zijn er twee of meer vischsoorten te vinden met gelijk kieuwboogkarakter? Of is werkelijk het kieuwboogkarakter typisch voor eene vischsoort? Tot nog toe is het mij nog niet voorgekomen, dat ik twee verschillende soorten met hetzelfde karakter vond. Maar welk een klein getal heb ik kunnen onderzoeken tegenover het groot aantal soorten, dat bestaat. In hoeverre het kieuwboog-karakter van systematisch belang is zal van het antwoord dezer beide vragen afhangen. Alsook van de volgende vraag: Is het kieuwboog-karakter constant voor iedere vischsoort? Eenige malen heb ik een grooter aantal visschen van de zelfde soort kunnen onderzoeken en voor die visschen het karakter constant gevonden. Is het kieuwboogkarakter gelijk op iederen leeftijd van den visch? In welk verband staat het kieuwboogkarakter met andere soortskenmerken van den visch? Welke is de physiologische waarde dezer aanhangsels en der keeltanden, dat wil zeggen, welke rol vervullen zij in het leven van den visch? Wat de physiologische waarde aangaat, kan men in twee richtingen zoeken, namelijk met betrekking tot het voedsel en met betrekking tot de ademhaling. Om op deze vragen een antwoord te kunnen vinden, is het een vereischte een groot aantal vischsoorten te onderzoeken en bovendien van elke soort verscheidene exemplaren, van gelijken en van verschillenden leeftijd, in handen te krijgen; hunne leefwijze te leeren kennen, hun voedsel, de wijze, waarop zij het bemachtigen en waarop zij het nuttigen. Dat hierin een groot verschil bestaat, blijkt reeds daaruit, dat vele visschen hun voedsel verslinden zonder het te kauwen; bij het openen der maag vindt men daarin dikwijls meerdere hunner natuurgenooten in goed herkenbaren toestand. Andere visschen kauwen hun voedsel. CUVIER¹ zegt van; »Les Scares....... on conçoit que les herbes, dont il se nourrit, doivent éprouver une forte trituration, et qu’il est possible qu’elles reviennent des mâchoires pharyngiennes sur les mâchoires ordinaires. Il est encore possible que les aliments fassent un long séjour dans la bouche; ce qui donnerait lieu encore à croire à une véritable rumination. Ce qui est certain, c’est que les matières alimentaires sont excessivement divisées quand elles arrivent dans l’estomac, et y paraissent presque homogènes.” Hieruit ziet men tevens, dat niet alleen dierlijk, doch ook plantaardig voedsel door visschen genuttigd wordt. Interessant is het nu na te gaan in welk verband de ontwikkeling van de kieuwboogaanhangsels en van de keeltanden staat tot de voeding, tot de ontwikkeling van de overige tanden, tot de grootte en den vorm der mondholte, tot het darmkanaal en tot de ademhaling. CUVIER¹ uit de gedachte »qu’elles sont en rapport avec les habitudes et le mode de respiration des poissons.” Eene betrekking tot de ademhaling heb ik nog niet gevonden. Wanneer men vergelijkingen maakt tusschen de familie-kenmerken en het kieuwboogkarakter, dan is er slechts in enkele families eenig verband te vinden; soms komen zeer verschillende karakters in dezelfde familie voor en naverwante karakters in ver uiteenloopende families. Ook heb ik nog geen werkelijk verband gevonden met de ontwikkeling der kieuwen en der uitwendige kieuwopeningen. Dat zij niet onmisbaar zijn voor de bescherming en de functies der kieuwen blijkt daaruit, dat de aanhangsels ontbreken kunnen of zeer weinig ontwikkeld zijn in andere vormen. Misschien is het soort van water en de streek, waarin de visschen leven, niet geheel zonder invloed. Eigenaardig is zeker, dat de onderzochte Siluridae en Cyprinidae, visschen uit twee groote families, die voornamelijk of geheel in ’t zoete water leven, geene tanden aan de aanhangsels hebben, hoewel er voorbeelden zijn van getande aanhangsels: Perca fluviatilis bij zoetwatervisschen en van tandelooze aanhangsels: Orthagoriscus mola bij zeevisschen. Ik denk, dat de vorm en de ontwikkeling van de aanhangsels in hoofdzaak afhangt van den vorm der mondholte en van het soort voedsel en dat de ontwikkeling van de tanden der aanhangsels en van de keeltanden voornamelijk van het voedsel afhangt. Al de kieuwbogen, die ik machtig kan worden, zal ik beschrijven en zooveel mogelijk biologische en physiologische feiten verzamelen en steeds zal ik diegenen dankbaar zijn, die door het toezenden van visschen of door het raededeelen van feiten behulpzaam zijn dieper in dit onderzoek door te dringen.