Anguilla vulgaris trekt in het najaar, vooral in donkere, wolkige nachten, uit de rivieren en nieren naar de zee om aldaar geslachtsrijp te worden en eieren te leggen. ARISTOTELES wist reeds, dat de alen naar zee trekken, doch, daar hij meende, dat deze dieren geen eieren en zaad vormen, schreef hij deze tochten niet aan de voortplanting toe. Dit is eerst in de 17de eeuw door FRANCISCUS REDI¹ bekend geworden. ARISTOTELES meende, dat de alen in de zee ontstonden uit wormen, die gevormd waren uit vergaan onkruid en dat zij zich op de kanten van het zoete water uit modder ontwikkelden onder den invloed der warmte. PLINIUS dacht, dat de alen zich tegen de rotsen wreven en wat dan van hun lichaam afgeschrapt werd zoude de nieuwe alen vormen.