De weervoorspellingen, de mededeelingen van de meteorologische centraal-bureels omtrent den heerschenden en den te verwachten weerstoestand, zijn algemeen bekend, daar zij door middel van de voornaamste dagbladen openbaar worden gemaakt, maar betrekkelijk weinigen weten hoe deze voorspellingen worden opgesteld, en op welke grondslagen zij berusten; er is zelfs nog een aantal personen, die de waarde der wetenschappelijke weervoorspellingen ontkennen, bewerende, dat de meteorologen nog, evenals vroeger, geheel in den blinde rondtasten. Is het dan wel te verwonderen, dat er nog zoo velen zijn, die vasthouden aan de verouderde wijze van voorspellen, berustende op verschijnselen aan den hemel en in het planten- en dierenrijk, welke methode afstamt uit een tijdperk, toen de meteorologie nog op haar laagsten trap van ontwikkeling stond en geen hetere middelen bekend waren? Vooral zijn het de verschijnselen aan den sterrenhemel en in het bijzonder de schijngestalten der maan, die een groote rol speelden bij de weersveranderingen en die, in de grijze oudheid als onfeilbare voorteekenen geldende, tot in den tegen woordigen tijd nog een groot deel van hun populariteit hebben behouden en voor de verspreiding van de kennis der oorzaken, die de weersveranderingen beheerschen, een machtig struikelblok vormen. Geen enkel blind bijgeloof staat die verspreiding zoozeer in den weg; want men vindt het niet alleen bij de boeren en buitenlieden, voor wie het van groot belang is te weten welk weer in de naaste toekomst te verwachten is, maar ook nog bij velen van hen, die door hunne intellectueele ontwikkeling zouden kunnen bijdragen tot den vooruitgang van de wetenschappelijke weervoorspelling, door slechts hun vertrouwen te schenken aan dezen tak der meteorologie. Het is echter geenszins noodig, dat men dezen voorspellingen blindelings geloof zou schenken, haar als orakelspreuken zou beschouwen, zooals prof. Van Bebber zegt, zonder zich vooraf van de deugdelijkheid harer grondslagen overtuigd te hebben, noch te meenen, dat zij on voorwaardelijk uitkomen. Evenwel behoeft men slechts eene vergelijking te maken tusschen de wijze, waarop zij opgesteld worden en de zwakke, weinig beteekenende feiten , die als basis moeten dienen voor den beweerden invloed van de maan op de weersgesteldheid, om terstond in te zien, dat men zonder iets goeds prijs te geven , afstand kan doen van het geloof aan verouderde voorstellingen, die tot heden toe geen blijvend nut voor de meteorologie hebben opgeleverd, Alleen dit laatste geloof is in onze beschaafde maatschappij overgebleven en vindt bij menigeen onbegrensd vertrouwen, ook bij hen, die door hunne intellectueele ontwikkeling zich verre boven zulk een ongegrond bijgeloof verheven moesten achten. Maar waar het afstamt uit lang vervlogen eeuwen en door alle tijden heen als een onomstootelijke waarheid is aangenomen en tegenwoordig nog van vele zijden gesteund wordt, is het niet te verwonderen, dat het nog niet geheel uitgeroeid is.