Wordt het thans bij de beoefening der natuurkundige wetenschappen meer en meer erkend, dat de ware weg om tot de oorzaken van feiten op te klimmen daarin bestaat, dat men eerst tracht een genoegzaam aantal waarnemingen of proefnemingen te verkrijgen, om daaruit later eene hypothese op te stellen omtrent de natuurkrachten, die daarbij in het spel komen: vroeger is dergelijke handelwijze dikwijls misbruikt, om reeds erkende hypothesen omver te werpen. Men denke slechts aan hen, die meenden de quadratuur van den cirkel, de verdubbeling van den cubus, het perpetuum mobile te hebben ontdekt. Maar toch bestaat er tusschen het gebruik en het misbruik dit groote verschil, dat men in het eerste geval naar de meest mogelijke juistheid der waarnemingen tracht, en in het tweede daarvan niet altijd gediend is, en met oppervlakkige juistheid der uitkomsten juist het best het verkeerde doel bereikt. Zulke soort van empirici zijn dan ook zoo zeer aan onnauwkeurigheid gewend, zoowel wat hunne onderstellingen alsook wat hunne uitkomsten betreft, en zijn juist daarom zoo licht overtuigd van de waarheid hunner redeneringen, dat zij ongevoelig blijven voor de juistheid en gepastheid der tegenwerpingen, die hunne stelsels omverwerpen. Die algemeene waarheid werd wederom bevestigd bij een onderzoek naar een twist in de helft der voorgaande eeuw tusschen een oud schepen van Enkhuizen MEINDERT SEMEIJNS, en den Leidschen Hoogleeraar JOHAN LULOFS; een twist, die reeds lang vergeten was, met al hetgeen daarover in dien tijd is uitgegeven. Men zal hier echter noch die literatuur, noch de argumenten voor en tegen vinden: maar slechts ter wille van het buitengewone, eene korte schets van de vernuftige wijze, waarop door SEMEIJNS eenige vraagstukken schijnbaar werden opgelost, die zeker niet tot de eenvoudigste der natuurkunde behooren.