Een der belangrijkste anthropologische vraagstukken blijft altijd dat, hetwelk de eenheid des menschelijken geslachts betreft. Had LINNAEUS regt, toen hij, hierin het algemeen aangenomen gevoelen huldigende, alle menschenstamraen, hoe verschillend onder elkander in kleur, gelaatstrekken, schedelvorm enz., tot eene en dezelfde soort bragt? Is het geloof aan de afstamming des ganschen rnenschdoms van éénen oorspronkelijken stam, of, wat nagenoeg hetzelfde is, van één enkel menschenpaar, wetenschappelijk verdedigbaar? Of moet men integendeel even zoovele menschensoorten aannemen, als er volksstammen worden gevonden, die door standvastige physische kenmerken van elkander verschillen, en kan er van eene éénheid van afstamming des menschelijken geslachts geene sprake zijn? Belangrijke vragen voorzeker! Doch even moeijelijk te beantwoorden, als zij belangrijk zijn; — zoodat het niet te verwonderen is, dat te dien aanzien sedert lang onder de beoefenaren der anthropologie een bepaald verschil van gevoelen bestaat. Ettelijke jaren geleden scheen het geschil geheel beslist te zullen worden ten voordeele van de aanhangers der éénheid van het menschelijk geslacht. Prichard had namelijk zijne Onderzoekingen over de natuurlijke geschiedenis van den mensch 1) uitgegeven, een voortreffelijk en geleerd werk, waaraan zelfs zijne tegenstanders hoogen lof toezwaaiden, en waarin hij alle daadzaken, welke voor die éénheid pleiten konden, had bijeen gezameld en tot een geheel gebragt. Sedert de derde uitgave van dat werk zijn thans bijna twintig jaren verloopen, en wel verre, dat de beslissing van den strijd zóó zou zijn uitgevallen, als velen verwachtten, is het aantal der bestrijders van het door Prichard met zooveel talent verdedigde gevoelen aanmerkelijk toegenomen, en moet men erkennen, dat het tijdstip der eindelijke oplossing van het vraagstuk nog niet gekomen schijnt te zijn.