Het onderwerp, dat, gelijk uit het hier bovenstaand opschrift blijkt, in de volgende bladzijden behandeld wordt, bezit bij den eersten opslag weinig aanlokkelijks, en zal veeleer voor niet weinigen in hooge mate terugstootend zijn. Dit is ook niet te verwonderen. De tegenzin, dien het denkbeeld van den dood bij ons opwekt, is iets geheel natuurlijks; die zucht tot zelfbehoud, welke de natuur den mensch en alle dieren heeft ingeplant, en die bij de laatsten slechts een instinktmatige drift is, wordt bij den mensch eene met bewustzijn verbondene begeerte om te blijven leven en den dood te ontgaan, — en de dood, als insluiteude de vernietiging van die wijze van bestaan, waarvan alleen wij ons bij ervaring een denkbeeld vormen kunnen, zal altijd voor ons iets ontzettends blijven behouden. Evenwel voegt het den mensch, wanneer hij den hoogen rang bewaren wil,die hem als redelijk wezen toekomt, niet, om aan dien allezins natuurlijken afkeer al te zeer toe te geven, en het denkbeeld van den dood angstig te ontvlugten. Zóó zou die natuurlijke tegenzin ontaarden in eene vreeze des doods, die zijn leven verbitteren, en zijn sterven voor hem tot een vreesselijk oogenblik maken zou. Integendeel past het hem, dien vijand, zoo het er een is, moedig onder de oogen te zien, zich met hem gemeenzaam te maken, te onderzoeken wat hij is, waartoe hij leidt, en of hij werkelijk zoo verschrikkelijk is, als de eerste indruk zou doen vermoeden, dien hij op ons maakt. Daartoe komen hem het onderrigt en de bemoediging, die de wijsbegeerte hem aanbiedt, maar bovenal het licht, dat het Christelijk geloof voor de oogen van zijnen geest doet opgaan, in de eerste en voornaamste plaats te stade. Maar ook de natuurwetenschap kan en moet hem daarin behulpzaam zijn, door hem den ligchamelijken dood te doen kennen als het natuurlijk einde des aardschen levens, en door zijne denkbeelden daaromtrent te zuiveren en te ordenen. Elke door zich zelve vreeswekkende zaak jaagt doorgaans des te meer schrik aan, naarmate men er minder mede is en er zich een onjuister begrip van voorstelt; eene nadere en in bijzonderheden gaande kennismaking er mede doet veelal dien afschrik verminderen, doordien zij er ons meer gemeenzaam mede maakt, vooral zoo het uit die kennismaking blijkt, dat die zaak geheel in de natuur der dingen gegrond en dus geheel overeenkomstig den wil is van den altijd wijzen en altijd liefderijken Schepper. Bovendien, als zuiver natuurwetenschappelijk onderwerp, bezit de overweging van den dood hare eigene, hooge belangrijkheid, gelijk wel geen betoog zal behoeven. Ik schroom om die reden dan ook niet eenige bladen van dit Album aan die overweging toe te wijden; de rijkdom van het onderwerp gebiedt mij evenwel mij bij hoofdpunten te bepalen en vele bijzonderheden onaangeroerd te laten.